De wereld bestaat uit water en uit land. In totaal bestaat de wereld ongeveer voor 71% uit water en dat wil zeggen dat de overige 29% land is. Een groot deel van dit land is bewoonbaar voor mens en dier. Er komen ook veel planten voor. We worden onder andere in leven gehouden door de zuurstof die hierdoor ontstaat. De zeeën en oceanen staan allemaal met elkaar in verbinding. Wanneer je in Nederland in de Noordzee gaat zwemmen, zwem je eigenlijk ook in een oceaan. Maar alle wateren en werelddelen hebben allemaal een eigen naam. Ze liggen ver uit elkaar en er heerst vaak ook een ander klimaat. Door een ander klimaat zijn er ook steeds andere soorten dieren en planten die in het water en op het land leven.
Aan de namen van de zeeën en oceanen kan vaak al af worden geleid waar deze zich bevinden:
In de oceanen bevinden zich zeeën en die hebben een eigen naam, een voorbeeld daarvan is de Noordzee.
De wereld vroeger en nu, dat is een groot verschil. Het land zat vroeger allemaal aan elkaar vast. Maar door verschillende omstandigheden is het land in stukken gebroken en zijn er verschillende landen/werelddelen ontstaan. Dit heeft te maken met overstromingen, aardbevingen en de werking en de verschuiving van onze aardkorst. Stukken land hebben zich verplaatst en/of zijn uit elkaar geschoven. Het duurt allemaal heel lang voor dit goed zichtbaar is, er komt namelijk continu land bij en er verdwijnt ook land. Door een overstroming worden stukken van het land meegenomen, maar door de klei, het zand en de stenen die zich in de zee bevinden, ontstaat er ook weer nieuw land. Er zijn in totaal zeven werelddelen:
Azië is het grootste werelddeel, het kleinste werelddeel is Australië.
Ieder werelddeel kent zijn eigen oppervlakte. Australië heeft een oppervlakte van ongeveer 8 468 300 km² en Europa heeft een oppervlakte van ongeveer 10 498 000 km². Dan is er Antarctica met een oppervlakte van ongeveer 13 661 000 km² en Zuid-Amerika met een oppervlakte van ongeveer 21 069 501 km². Noord-Amerika heeft een oppervlakte van ongeveer 25 349 000 km² en Afrika heeft een oppervlakte van ongeveer 30 335 000 km². Dan is er nog Azië met een oppervlakte van ongeveer 43 608 000 km².
Veel mensen gebruiken de woorden werelddeel en continent voor hetzelfde. Het lijkt veel op elkaar, maar er is wel een duidelijk verschil tussen een werelddeel en een continent. Eigenlijk zouden we moeten spreken over zeven continenten. Hierbij worden alleen niet de eilanden meegeteld als je over een continent spreekt. Bij een werelddeel dan tellen de eilanden wel mee. Veel mensen hebben het bij het woord continent over een werelddeel, maar het klopt dus niet helemaal. Een continent kun je zien als een stuk van onze aardkorst, het is vrij dik en ook hecht.
In ieder werelddeel zijn verschillende klimaatsoorten te vinden. Bij een klimaat gaat het over de gemiddelde weersomstandigheden in een bepaald gebied. De wereld is opgedeeld in klimaatzones en deze lopen in elkaar over. Er zijn vijf verschillende klimaatzones:
Deze klimaatsoorten worden ook weer onderverdeeld in:
Een tropisch klimaat is aanwezig tussen de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring. Dit wil zeggen dat delen van Noord- en Zuid-Amerika, Afrika, Zuid-en Zuidoost-Azië en Australië in de tropen liggen. De temperaturen zijn hier hoog. Het is er gemiddeld tussen de 25 en de 30 graden. Het is er in ieder geval altijd boven de 18 graden. Het zeewater heeft een temperatuur van 25-30 graden. Bij de tropische regenwouden regent het eigenlijk het hele jaar. Daar is geen droogseizoen en er valt maandelijks minstens 100 mm regen. Het is er altijd licht, warm en vochtig, daar leven veel dieren en planten.
Bij een subtropisch klimaat is het duidelijk dat er een verschil is tussen een nat seizoen en een droog seizoen. Het hele jaar door zijn er erg hoge temperaturen. Dit klimaat bevindt zich in Zuid-Amerika, Centraal-Afrika, Zuid- en Oost-Azië en Noord-Australië. De verschillen tussen de koudste en warmste maanden is drie of vier graden.
De droge klimaten veroorzaken vaak woestijnen en deze grote woestijnen vind je met name in Afrika, Zuidwest-Azië en Australië. Van het hele land bestaat ongeveer een vijfde deel uit woestijnen en halfwoestijnen. Het zijn erg droge gebieden waar in totaal minder dan 250 mm regen per jaar zal vallen. Er zijn grote temperatuurverschillen in de woestijn. Het is er overdag vaak erg heet en dat heeft er mee te maken dat er nauwelijks bewolking is. Het kan er wel 50 graden worden of meer. In de nacht is het er vaak erg koud en kan de temperatuur dalen tot onder het vriespunt en dat heeft weer te maken met het feit dat er geen wolken zijn die de warmte vast kunnen houden.
Er is een halfdroge klimaatzone en deze bestaat met name uit grasvlaktes. Ook savannes horen hier bij en deze vind je op de continenten gelegen in het noordelijk halfrond. In Afrika vind je halfdroge graslanden. De zomer kan hier erg droog en warm zijn en de winter is vaak erg koud.
Een gematigd klimaat komt voor op het noordelijk halfrond in Noord-Europa, in het noordelijk deel van de VS, oostelijk Canada en het noordoosten van China, Korea en Japan. Bij het zuidelijk halfrond vind je hier Zuid-Chili, Zuidoost-Australië en Nieuw-Zeeland. Er zijn hier vier seizoenen, die we in Nederland ook kennen. Het weer en het klimaat zijn hier stabiel. Het is er gemiddeld tussen de vier en de acht maanden boven de tien graden.
Als het over het mediterraan klimaat gaat, dan betreft dat een kleine zone. Deze bestaat uit een aantal gebieden op aarde. Onder andere Californië, centraal Chili, de Zuid-Afrikaanse Kaap, stukken van Zuidwest- en Zuid-Australië en de landen rond de Middellandse Zee en de Zwarte Zee horen hierbij. Het mediterraan klimaat wordt gekenmerkt door milde en natte winters, maar ook door warme en droge zomers. In januari is het er ongeveer tussen de 10-15 graden. In de zomer kan het er tussen de 21-27 graden zijn en soms tussen de 28-38 graden.
Het zeeklimaat vind je langs de oceaankusten. Het klimaat is hier heel anders dan wanneer je je in het binnenland bevindt. De temperatuur van het water verandert het hele jaar. De temperatuur langs de kust wordt hierdoor vertraagd. Dit wil zeggen dat er een stabiel klimaat ontstaat met weinig verschillen in de temperatuur. Het klimaat is wat milder dan een landklimaat. Het is er gemiddeld 0 graden of hoger. Er is sprake van wisselvallig weer, veel bewolking, regen en wind. Dit heeft te maken met de verschuivende grens van warme, tropische lucht.
In het midden oosten van de VS en Oost-Europa is het landklimaat aanwezig. Dit is alleen te vinden op het noordelijk halfrond. Hier zijn de verschillen qua temperatuur tussen seizoenen een stuk groter. Het kan er in de winter erg koud zijn en in de zomer erg warm. Het is een aangenaam klimaat voor veel mensen vanwege de lange en warme zomers. Er is in totaal een vorstvrije periode van ongeveer 150-200 dagen.
Het poolklimaat is te vinden in de polaire zones, boven de noordpool- en de zuidpoolcirkel. Bij het noordelijk halfrond gaat het over het land om de Noordelijke IJszee en op het zuidelijke halfrond over Antarctica. Deze delen bevinden zich in de polaire zone. Wat opvallend is, is de extreme kou en de wind. Er valt heel weinig neerslag. In de poolstreken is het altijd erg koud, want de zon staat nooit hoog aan de hemel, zelfs niet in de zomer. Er is veel sneeuw en ijs aanwezig en daardoor worden de zonnestralen teruggekaatst. Dit zorgt er weer voor dat het aardoppervlak niet op kan warmen. Het is op de Zuidpool in januari -29 graden, dit is de warmste maand daar. De koudste maand is juli en dan is het er -60 graden. Het voelt er nog kouder aan vanwege de ijzige wind. Als je naar de Noordpool gaat dan is het minder koud. Daar is het in de winter gemiddeld -30 graden. In de zomer is het er net onder het vriespunt en gaat het ijs langzaam smelten. In het midden van de zomer kan het er net boven nul zijn, maar dan wel wanneer er aanhoudende zonneschijn is. Er valt per jaar ongeveer 10-40 mm neerslag, maar dan in de vorm van sneeuw.
Het noordelijk gematigd klimaat komt voor in Noord-Amerika en Eurazië. De temperaturen liggen hier gemiddeld genomen erg laag. Het klimaat wordt gekenmerkt door lange, koude winters en korte en koele zomers. Je vindt in deze klimaatzone de taiga (uitgerekte naaldwouden) en de toendra (een vlakte zonder bomen). In totaal zijn de toendra’s acht tot tien maanden per jaar bedekt met sneeuw. Daar valt ongeveer 25 mm neerslag.
Een bergklimaat vind je in de hoger gelegen plekken van het Himalayagebergte in Azië bijvoorbeeld. Maar ook de Europese Alpen, de westelijke Cordillera in Noord-Amerika en de Zuid-Amerikaanse Andes horen hierbij. Het klimaat kenmerkt zich door lagere temperaturen als je hoger komt. De temperatuur daalt hier gemiddeld met 6,5 graden per km hoogte. Het ligt ook aan de weersomstandigheden, de temperatuur koelt langzamer af bij vochtig en warme lucht. Hoe hoger je komt, hoe groter de hoeveelheid regen en sneeuw toeneemt.