Stel, je hebt je in je studententijd eens laten gaan bij een huisfeest. Er werd veel gedronken en op een bepaald moment leek het een goed idee om in je onderbroek op tafel te dansen. Iemand anders op het feest vond dat wel iets dat op film vastgelegd moest worden en hij pakte zijn telefoon om het op te nemen. Jaren later heb je gesolliciteerd bij je droombaan en je wacht in spanning op het resultaat. Tot je hoort dat je niet bent aangenomen, omdat op internet een filmpje te zien is waarin je dronken in je onderbroek op tafel danst. Niet alleen dergelijke filmpjes zijn tot last, er zijn vele voorbeelden van bijvoorbeeld nieuwsartikelen over strafrechtelijke onderzoeken of blogs met lasterende verhalen die personen zowel privé als zakelijk blijven achtervolgen. Zo worden veel mensen in hun dagelijks leven benadeeld door reputatieschade uit het verleden. Ze worden achtervolgd door zaken die achterhaald, irrelevant of onjuist zijn. Maar hoe kom je van iets af als het eenmaal online staat?
In de praktijk is het heel moeilijk om iets dat eenmaal online staat in zijn geheel weer te (laten) verwijderen. In de Europese grondrechten wordt veel waarde gehecht aan privacy, maar óók aan vrijheid van meningsuiting en vrije toegang tot informatie. Daarnaast staat online informatie vaak verspreid op servers over de hele wereld. Sinds 2014 bestaat er echter een andere manier waarop je kunt zorgen dat bepaalde belastende informatie over jou niet meer gevonden wordt: het ‘right to be forgotten’ (het recht om vergeten te worden). Met dit vergeetrecht is veel informatie nog steeds niet te verwijderen, maar kan het wel onvindbaar worden gemaakt. Het vergeetrecht is namelijk van toepassing op zoekmachines zoals Google. Als iemand volgens het vergeetrecht er recht op heeft dat iets niet meer wordt gevonden bij zoekopdrachten naar zijn of haar naam, dan is Google verplicht om dit niet meer bij de zoekresultaten te tonen.
Het Europese vergeetrecht is voortgekomen uit een rechtszaak in Spanje, waarin Spanjaard Mario Costeja het opnam tegen Google. Costeja verkeerde in 1998 in financiële problemen, waardoor zijn huis in een krant te koop werd aangeboden door de lokale autoriteiten. In de advertentie werden zijn naam en de reden voor de verkoop genoemd. Meer dan tien jaar later, in 2009, ontdekte Costeja dat de online versie van dit krantenartikel bij de zoekresultaten van Google verscheen als hij zocht naar zijn eigen naam. De financiële problemen van toen waren al lang verleden tijd, maar toch werd hij hier zo nog steeds mee in verband gebracht. Eerst verzocht hij de krant om het artikel offline te halen, maar de krant stemde hier niet mee in. Vervolgens besloot Costeja het bij Google te proberen. Gesteund door de Spaanse autoriteit persoonsgegevens AEPD kwam het tot een rechtszaak tegen Google. Na raad van het Europese Hof van Justitie werd door de Spaanse rechter besloten dat Google het zoekresultaat moest verbergen op alle Europese versies van de zoekmachine. Sindsdien geldt deze zaak als voorbeeld waarop vele andere soortgelijke zaken zich baseren. Het vergeetrecht is later officieel vastgelegd in de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Tijdens de rechtszaak tussen Costeja en Google bestonden er al Europese regels die de persoonsgegevens van EU burgers beschermden. In 1995 was de EU richtlijn 95/46/EG opgesteld waaraan alle verwerkers van persoonsgegevens zich moesten houden. De vraag was destijds vooral of de betreffende richtlijn ook zou gelden voor Google. De rechter oordeelde toen dat Google wegens het actief verzamelen, opslaan en beschikbaar stellen van persoonsgegevens als zodanig kon worden beschouwd. Dit betekende dat Google zoekresultaten met persoonsgegevens moet verbergen als deze onjuist, irrelevant, achterhaald of buitensporig zijn. Later is het vergeetrecht officieel opgenomen in de nieuwe Algemene Verordening Gegevensbescherming, de opvolger van de richtlijn. De regels uit deze verordening moeten in de nationale wet van iedere EU-lidstaat zijn opgenomen. Daarnaast heeft ieder land vaak nog eigen aanvullingen in de eigen wetgeving. In Nederland geldt de Wet bescherming persoonsgegevens.
Een belangrijk vraagstuk rondom het recht om vergeten te worden draait om de afweging tussen het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie. Als een dokter meermaals verkeerde medicijnen heeft uitgeschreven, dan hebben potentiële patiënten er belang bij om dit te weten. Maar als er een wraakpornofilm wordt verspreid van een receptioniste, dan is het publieke belang al een stuk minder duidelijk. Voor ieder beroep op het vergeetrecht wordt daarom altijd de afweging gemaakt of er een publiek belang is bij de betreffende informatie. Er kan sprake zijn van een publiek belang als de informatie mogelijk derden zou kunnen behoeden voor nadelig handelen. Zo is het bijvoorbeeld veel moeilijker voor een politicus om zich te beroepen op het vergeetrecht, dan voor een tegelzetter.
Kort samengevat wordt er bij het vergeetrecht dus vooral gelet op drie dingen: Ten eerste moeten het persoonsgegevens zijn (informatie over een natuurlijk persoon). Ten tweede moet de betreffende informatie onjuist, irrelevant, achterhaald of buitensporig zijn. Tot slot wordt voor ieder individueel geval de afweging gemaakt of de privacy van de persoon over wie de informatie gaat zwaarder weegt dan het publieke belang bij de beschikbaarheid van deze informatie.
Als je nu denkt, er staat ook iets over mij online dat wordt getoond in Google bij een zoekopdracht met mijn naam en het voldoet aan bovengenoemde eisen, dan kun je de volgende stappen ondernemen om je te beroepen op het vergeetrecht. Alle onderstaande stappen kunnen door iedereen zelf worden uitgevoerd. Soms kan het echter nuttig zijn om professionele hulp in te schakelen, om zo de kans te vergroten dat een verzoek wordt ingewilligd. Voor alle vragen over het vergeetrecht bestaat een speciale Nederlandse helpdesk.
De eerste stap is altijd om bij Google zelf een verzoek in te dienen. Dit kan eenvoudig middels een online formulier van Google. In het formulier wordt er gevraagd om welke zoektermen en welke zoekresultaten het gaat. De zoekterm moet altijd een naam of een bijnaam zijn. Voor ieder zoekresultaat dat verborgen moet worden moeten twee dingen worden aangegeven: het verband tussen het zoekresultaat en de opgegeven zoekterm (de naam) en waarom deze informatie onder het vergeetrecht valt. Bij het formulier moet een bewijs worden gevoegd waarmee je je eigen identiteit aantoont. Dit kan een paspoort zijn maar ook iets anders. Na enkele weken zal Google laten weten of ze met je verzoek instemmen of niet.
Doorgaans wordt iets meer dan de helft van de verzoeken afgekeurd. Dit betekent echter lang niet altijd dat je geen gelijk hebt. Sommige zaken zijn voor Google lastig te beoordelen en in zo’n geval wuift Google het liever weg. Als je overtuigd bent van je gelijk kun je met je afgewezen verzoek naar de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens stappen en daar bemiddeling aanvragen. Als de Autoriteit Persoonsgegevens ook vindt dat jouw verzoek onder het vergeetrecht valt, dan zullen zij Google nogmaals benaderen. In de meeste gevallen zal Google dan wel tot verberging overgaan. In het uiterste geval is het mogelijk om je gelijk te halen in de rechtbank. Een rechtszaak kan worden aangespannen middels een schriftelijk verzoek bij de civiele rechter op basis van artikel 46 van de Wet bescherming persoonsgegevens.