We spreken van antisociaal gedrag als iemand geen rekening houdt met de gevoelens en wensen van andere mensen. Deze persoon kan zich vaak niet goed inleven en voelt zich daarom ook niet schuldig als hij of zij iemand pijn heeft gedaan. Ook het niet houden aan de regels en verplichtingen niet nakomen vallen onder antisociaal gedrag. Iemand die antisociaal gedrag vertoont is vaak roekeloos en handelt voornamelijk uit eigen belang.
Er is niet een duidelijke oorzaak aan te wijzen voor het ontwikkelen van een antisociale stoornis. Wel zijn er verschillende risicofactoren bekend en per individu verschillen deze factoren vaak. In veel gevallen gaat het om een combinatie van biologische, psychische en omgevingsfactoren.
Het is nog niet duidelijk of een antisociale persoonlijkheidsstoornis erfelijk is, maar de kans op deze stoornis is wel hoger wanneer er in je familie gedrags- of persoonlijkheidsstoornissen voorkomen. Het kan hier gaan om een erfelijke factor, maar het is ook mogelijk dat ouders met een gedrags- of persoonlijkheidsstoornis jou niet leren om rekening te houden met anderen. Daarnaast kan een antisociale persoonlijkheidsstoornis zich ontwikkelen als gevolg van een hersenbeschadiging bij een ongeval. Verder kunnen je bepaalde eigenschappen hebben die de kans op deze aandoening vergroten, zoals een opvliegend karakter of hyperactiviteit.
Als je op sociaal en emotioneel vlak niet stabiel bent en last hebt van wisselende stemming, kan dit eveneens een rol spelen bij het ontwikkelen van ASP.
Een grote behoefte hebben aan spanning is eveneens een risicofactor. Bij personen die snel van mening zijn dat andere personen zich vijandig tegenover hen gedragen (terwijl dit niet zo is) is het risico op een antisociale persoonlijkheidsstoornis ook groter.
Verder kan het zo zijn dat iemand in de jeugd een trauma heeft opgelopen (door bijvoorbeeld mishandeling of seksueel misbruik) en mede hierdoor een antisociale persoonlijkheidsstoornis ontwikkelt. Ook personen die in een achterstandswijk opgroeien waar veel armoede en criminaliteit voorkomen, hebben een grotere kans om ASP te ontwikkelen. Als laatste kan ook verwaarlozing in de kindertijd een rol spelen bij het otnwikkelen van deze stoornis.
Mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis hebben moeite met het vinden van stabiliteit in hun denken, gedrag en gevoelens. Dit heeft als gevolg dat deze personen vaak prikkelbaar, impulsief of agressief zijn. Ze zoeken naar snelle behoeftebevrediging en hun geweten is beperkt ontwikkeld. Als gevolg hiervan vertonen zij regelmatig gewelddadig gedrag en zijn ze ook vaak betrokken bij misdrijven. Daarnaast zijn deze personen door hun drang naar snelle behoeftebevrediging ook vaker verslaagd aan alcohol of drugs.
Een ander belangrijk kenmerk van deze aandoening is dat gevoelens van spijt vaak ontbreken. Personen met ASP kunnen zich niet inleven in anderen en begrijpen daarom niet dat ze anderen kwetsen. Ze reageren ongevoelig of kil als ze iemand pijn hebben gedaan. Ook is het mogelijk dat ze de ander de schuld geven van hun eigen daden. De ander verdient niet beter of had niet zo dom moeten zijn. Spijt betuigen wordt door personen met deze stoornis gezien als een teken van zwakte.
Een antisociale persoonlijkheidsstoornis kan ernstige gevolgen hebben voor de persoon zelf. Vaak maken deze personen hun opleiding niet af en stoppen ze met werken. Ze halen in inkomsten vaak uit illegale handel en zijn regelmatig betrokken bij misdrijven. Als gevolg hiervan brengen ze vaak een groot deel van hun leven door in een tbs-kliniek of gevangenis. Door hun gewelddadige gedrag, middelenmisbruik en betrokkenheid bij misdrijven is de kans op overlijden hoger, met name op jongvolwassen leeftijd. Daarbij is het ook zo dat personen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis ook vaker zelfmoord plegen.
Voor de omgeving en de maatschappij brengt iemand met een antisociale persoonlijkheidsstoornis ook veel problemen met zich mee. Ze gebruiken vaker geweld (ook tegen mensen in hun omgeving), vertonen roekeloos gedrag en zijn betrokken bij misdrijven. Het kan voor de directe omgeving moeilijk zijn om met deze persoon om te gaan. Iemand met deze stoornis kan geen gelijkwaardige relatie met anderen aangaan en gaat eigenlijk alleen relaties met anderen aan om hen te gebruiken of uit te buiten voor eigen gewin. De roekeloosheid en onverantwoordelijkheid, het niet kunnen inleven in anderen en het gewelddadige gedrag zorgen ervoor dat het nog moeilijker is om met iemand met deze stoornis om te gaan.
Vaak erkennen personen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis niet dat zij een probleem hebben en daarom zullen ze ook geen arts raadplegen. De diagnose wordt daarom in de meeste gevallen gesteld aan de hand van gesprekken met familieleden en kennissen. De arts maakt aan de hand van deze gesprekken op van welke symptomen er sprake is en kan aan de hand hiervan een diagnose stellen.
In veel gevallen zijn personen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis al als kind bekend bij de politie vanwege crimineel of illegaal gedrag. Een arts kan ook met de politie praten en dit meenemen in het stellen van de diagnose. Verder kan het zo zijn dat er in de familie antisociale persoonlijkheidsstoornissen voorkomen en dit kan eveneens een indicator zijn.
Het kan voorkomen dat iemand met deze stoornis wel bereid is om met een arts te praten. Indien deze persoon de arts over zijn of haar gevoelens en gedachten over de maatschappij en de kinderjaren en opvoeding kan vertellen, is het ook mogelijk dat de arts aan de hand van dit gesprek een diagnose kan stellen.
In veel gevallen weigeren personen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis medische hulp, waardoor deze stoornis moeilijk te behandelen. De persoon in kwestie vertoong vaak vanaf de kindertijd al asociaal gedrag en brengt zichzelf hierdoor steeds meer in de problemen. De aandoening wordt hierdoor steeds erger. Mensen met deze stoornis die wel worden behandeld zitten vaak in de gevangenis of in een tbs-kliniek. Ze willen niet worden behandeld, maar hier moeten ze dat wel. Vaak stoppen ze weer met de behandeling zodra ze vrij zijn.
Een antisociale persooonlijkheidsstoornis wordt vaak behandeld met medicijnen (antipsychotica en antidespressiva) en psychotherapie. Het is belangrijk dat de therapeut de cliënt niet veroordeeld en grenzen stelt aan ongewenst gedrag. Daarbij dient hij de cliënt te laten inzien wat de voordelen zijn van een socialere houding.
Het blijkt dat zelfhulpgroepen en groepstherapie heel succesvol kunnen zijn. Ook is gebleken dat therapeutische gemeenschappen goed kunnen helpen. Hierbij leven meerdere cliënten en therapeuten samen in een gestructureerde omgeving en wordt gebruikgemaakt van speciale programma's.