Voor veel mensen is de blokfluit zo ongeveer het eerste instrument waarmee ze in aanraking kwamen, althans voor zover er zelf gemusiceerd kon worden. In veel gevallen kreeg je allereerst Algemene Muzikale Vorming (AMV), waarbij de blokfluit werd gebruikt om de eerste praktische stappen te zetten in het bespelen van een muziekinstrument. Een begrijpelijke keuze, want je hebt met de blokfluit al snel resultaat. Een nadeel was natuurlijk dat men een blokfluit ging beschouwen als een instrument voor kinderen, alleen maar geschikt voor die eerste muzikale stappen. Wie écht muziek wilde maken stapte na de blokfluit over op een ‘echt’ instrument. Hiermee doen we de blokfluit tekort. Het instrument heeft een mooie en heldere klank die als solo-instrument of in een ensemble prima tot zijn recht kan komen. In de loop der tijden is er een enorme hoeveelheid muziek geschreven voor de blokfluit en voor blokfluit-ensemble. Het is tijd de blokfluit opnieuw te ontdekken.
In de prehistorie hebben mensen van alles gebruikt om klanken mee te maken. Huiden en boomstammen werden gebruikt om trommels en andere ritmeinstrumenten te maken, en holle beenderen nodigden uit om op te blazen en hierdoor fluittonen voort te brengen. Wanneer er voor het eerst echt een blokfluit van hout werd gemaakt die we nu als zodanig herkennen is helaas niet meer na te gaan, maar de allereerste beschrijvingen zijn vanaf de 14e eeuw in Engeland opgetekend. De blokfluit is weergegeven op afbeeldingen en in de literatuur genoemd en beschreven. In 1511 werd het, voor zover we nu weten, eerste boek over de blokfluit door Sebastian Virdung geschreven. Zo’n twintig jaar daarna, in 1535, werd door Silvestro Ganassi een methode geschreven om de blokfluit te leren bespelen, de Fontegra. In de Syntagma Musica, de allereerste muziekencyclopedie die door Michael Preatorius tussen 1615 en 1620 werd geschreven zijn afbeeldingen en beschrijvingen opgenomen van maar liefst acht verschillende blokfluiten. Ook toen als was er een hele blokfluitfamilie. De Syntagma Musica is voor muziekliefhebbers en historici een bron van vreugde en kennis, de instrumenten zijn op de afbeeldingen heel precies weergegeven en bovendien keurig op schaal. Zoals met veel muziekinstrumenten heeft ook de blokfluit zijn betere en mindere periodes gekend. Het instrument raakte wat in de vergetelheid, maar aan het begin van de 20e eeuw kwam de blokfluit opnieuw in de belangstelling te staan.
De naam blokfluit is waarschijnlijk ook pas rond het begin van de 20e eeuw in zwang geraakt. Daarvoor kon je het instrument onder allerlei namen tegenkomen, zoals handfluit, snavelfluit, vlakfluit, bekfluit of gemene fluit. Die laatste naam heeft overigens niets te maken met hinderlijke karaktertrekken, het woord ‘gemene’ had in die tijd de betekenis van ‘gewone’. Een gewone fluit, dus. De naam bekfluit is vermoedelijk afgeleid van de Franse naam van deze fluit, de flûte à bec. In Engeland heet een blokfluit recorder, met het Engelse woord flute worden dus andere types fluiten bedoeld.
Oorspronkelijk werd een blokfluit van hout gemaakt, tegenwoordig kom je ook exemplaren van kunststof tegen. Een blokfluit bestaat meestal uit twee of drie elementen. Hoe groter het instrument is, hoe meer kans dat je hebt dat het zelfs drie of vier elementen worden, de allerkleinste bestaat uit slechts één deel. De drie delen van de blokfluit zijn kop, middendeel en voet. Bij de sopraanblokfluit zijn middendeel en voet in één onderdeel samen gebracht. Om de delen aan elkaar te zetten wordt gebruik gemaakt van een tap en een tapholte. Je schuift de tap in de tapholte en ze zitten vast. Om grip te hebben is de tap vaak bekleed met een laagje kurk of is er een lange draad om de tap gewikkeld. In het middendeel zijn vingergaten aangebracht, zeven aan de bovenkant en één aan de onderkant. Bij fluiten met een barokboring bestaan de onderste twee gaten eigenlijk uit twee kleinere gaten. Dat maakt het spelen van halve tonen mogelijk. Een sopraanblokfluit en een altblokfluit zijn met deze vingergaten prima te bespelen, bij grotere blokfluiten komen de gaten te ver uit elkaar te zitten, vooral de onderste gaten worden onbereikbaar. Om dit op te vangen wordt gebruik gemaakt van kleppen.
De fluitklank wordt in de kop gemaakt door aan te blazen. De toonhoogte wordt geregeld door de juiste vingergaten dicht of open te houden. Als je door het mondstuk op de kop blaast komt er lucht in de kernspleet. Na de kernspleet komt de lucht in het venster tegen de zijkant van het labium. Hierdoor ontstaat een trilling en dat veroorzaakt de klank. Het ontstaan van de toon kun je vergelijken met het blazen op de rand van een bierflesje. Als je precies goed tegen de rand blaast hoor je een toon, anders niet. De kernspleet van de blokfluit geleidt dus eigenlijk de lucht precies naar de goede plek, zodat het hoorbaar maken van een klank op een blokfluit niet moeilijk is.
Als je alle vingergaten dicht houdt, dan hoor je de laagst mogelijke toon van het instrument. Op een gewone sopraanblokfluit, het model dat je het meeste zult aantreffen, is dat een c, om precies te zijn c2. Maar de blokfluitfamilie is heel wat groter dan alleen de sopraan. Hieronder zie je een lijstje van de blokfluitfamilie, achter de naam van het instrument zie je welk toonbereik deze heeft.
Al deze blokfluiten hebben dus een bereik van nét iets meer dan twee octaven. In de praktijk zul je niet vaak een ensemble aantreffen dat met al deze instrumenten werkt en meestal kom je vooral sopraan-alt-tenor-bas tegen. Sommige ensembles kiezen ervoor om niet met moderne instrumenten te spelen maar met exemplaren zoals die in de renaissance gebruikt werden. Het gaat dan wel om moderne replica’s daarvan. Een ensemble dat met renaissance-blokfluiten werkt én over een zeer breed instrumentarium beschikt is Blokfluitensemble Praetorius uit Leiden.