Diabetes mellitus is een ziekte waarbij de bloedsuikers te hoog worden. Dit ontstaat doordat er een tekort is aan het hormoon insuline. Insuline zorgt er normaal gesproken voor dat de hoeveelheid suiker in het bloed netjes binnen de normale waarden blijft. Omdat dit hormoon bij diabetes in onvoldoende mate aanwezig is, wordt de hoeveelheid suiker in het bloed te hoog. Dan heb je dus diabetes mellitus.
Hoewel diabetes type 1 en type 2 bijna dezelfde naam hebben, zijn het wel degelijk verschillende ziektes. Diabetes type 2 is een ziekte waarbij er een relatief tekort is aan insuline. Dit kan verschillende oorzaken hebben: de cellen kunnen minder gevoelig zijn voor insuline, waardoor suiker in het bloed niet goed wordt opgenomen, of er wordt minder insuline aangemaakt door de alvleesklier. In beide gevallen zal de hoeveelheid suiker in het bloed te hoog worden. Bij diabetes type 1 valt het immuunsysteem de lichaamseigen cellen van de alvleesklier aan. Hierdoor gaan deze cellen dood en wordt er helemaal geen insuline meer aangemaakt. Diabetes type 1 is dus een auto-immuunziekte: een ziekte waarbij het immuunsysteem cellen van het eigen lichaam aanvalt.
Diabetes type 1 ontstaat meestal op jonge leeftijd, maar kan ook op de volwassen leeftijd ontstaan. Diabetes type 2, vroeger ook wel bekend als ouderdomssuikerziekte, ontstaat meestal op een wat oudere leeftijd, maar kan ook op een jongere leeftijd ontstaan. Hierbij kan overgewicht een rol spelen, maar het kan ook andere oorzaken hebben. In sommige families is er een genetische aanleg voor en bij mensen uit bepaalde culturen, bijvoorbeeld Hindoestanen, komt het vaker voor. Het is dus niet zo dat je per se ongezond leeft als je diabetes type 2 krijgt.
Diabetes type 1 ontstaat dus omdat het immuunsysteem de lichaamseigen cellen aanvalt. De cellen die aangevallen worden, zijn de bèta-cellen die in de Eilandjes van Langerhans in de alvleesklier liggen. De alvleesklier is een orgaan dat zich in de buik bevindt. De bèta-cellen in de alvleesklier zorgen er in een gezond persoon voor dat het hormoon insuline wordt aangemaakt wanneer er gegeten is. Zo worden alle koolhydraten (de suikers) die gegeten worden, netjes verdeeld over de verschillende lichaamscellen en blijft er niet te veel in het bloed aanwezig.
Normaal gesproken valt het immuunsysteem alleen ziekteverwekkers aan, maar bij diabetes type 1 maakt het immuunsysteem dus een fout. Het is nog niet helemaal opgehelderd hoe dit kan. Er bestaan wel verschillende theorieën over. Zo zou het kunnen zijn dat sommige virussen bepaalde stoffen maken die lijken op de stoffen die de bèta-cellen aanmaken (de zogenaamde receptoren). Als je zo'n virus hebt gehad, kan het immuunsysteem de fout in gaan en per ongeluk de bèta-cellen aan gaan vallen, omdat ze denken dat dit nog een virus is dat opgeruimd moet worden. Als de bèta-cellen eenmaal zijn aangevallen, dan gaan ze dood. Er worden ook geen nieuwe bèta-cellen gemaakt. Dit leidt ertoe dat mensen met type 1 diabetes helemaal geen insuline meer kunnen aanmaken. Als dit het geval is, krijg je de verschillende symptomen van diabetes.
Het is wel bekend dat er een aanleg voor diabetes type 1 aanwezig moet zijn om diabetes te krijgen. Dit betekent niet meteen dat het erfelijk is. Als een vader of moeder dus diabetes type 1 heeft, hoeft dit niet te betekenen dat het kind het ook krijgt. Het risico op diabetes type 1 is echter wel iets verhoogd ten opzichte van normaal, maar dit gaat om lage percentages.
Omdat er in korte tijd een groot tekort aan insuline ontstaat, krijg je snel klachten als je diabetes type 1 hebt. Een van deze symptomen is afvallen. Dit komt omdat je lichaam koolhydraten niet meer goed als brandstof kan gebruiken. Koolhydraten kunnen immers niet meer goed in de cellen komen en kunnen daar dus niet als energiebron gebruikt worden. De calorieën die je van koolhydraten binnenkrijgt, zijn dus als het ware nutteloos. Het lichaam gaat over op zijn reserves: vet. Hierdoor val je in korte tijd erg veel af. Omdat de koolhydraten, de suikers, in het bloed achterblijven, wordt het bloed erg stroperig. Om het bloed te verdunnen, geeft het lichaam een signaal van dorst af. Dorst is dus een ander symptoom van diabetes type 1. Omdat er door deze ernstige dorst veel gedronken wordt, wordt er ook veel geplast. Daarnaast probeert het lichaam de suikers via de urine kwijt te raken. Met deze hoge bloedsuikers laten de nieren ook veel meer suiker door dan normaal. De ingenomen koolhydraten worden dus simpelweg weer uitgeplast.
De meest voorkomende symptomen van diabetes type 1 zijn dus: in korte tijd afvallen, veel dorst hebben en veel plassen. Met deze symptomen is het verstandig om een dokter te raadplegen. De huisarts zal een vingerprikje doen om wat bloed te verkrijgen en het glucosegehalte (suikergehalte) in het bloed meten. Als deze te hoog uitvalt, dan is de diagnose al gesteld. Daarnaast kan de urine nagekeken worden op suiker en eiwitten (omdat de nieren meer gaan lekken bij diabetes type 1).
Bij diabetes type 1 wordt er helemaal geen insuline meer aangemaakt. Dit hormoon is nodig om glucose (suiker) in de cellen te krijgen. Als dit niet gebeurt, dan kan dit niet als brandstof gebruikt worden en zal je binnen korte tijd op al je reserves interen. Op de langere termijn zorgt een te hoge glucosespiegel voor schade aan je bloedvaten. Dit treedt met name op in de kleine bloedvaatjes. Deze kleine bloedvaatjes zijn erg belangrijk in de ogen, nieren en bij de zenuwen. Als deze kleine vaatjes beschadigd raken, kan er dus schade optreden aan de ogen, nieren en zenuwen, met name de zenuwen in de voeten. Dit kan voorkomen worden door diabetes zo goed mogelijk te behandelen.
De behandeling van diabetes type 1 bestaat uit insuline. Insuline moet worden toegediend via een spuit of een insulinepomp. Dit komt omdat insuline dat via de mond wordt ingenomen, wordt afgebroken door maag en darmen, waardoor het niet meer werkzaam is. Bij diabetes type 1 is het belangrijk om regelmatig de bloedsuikerspiegel te controleren. Dit kan via een vingerprikje, maar er zijn ook nieuwere apparaten op de markt, zoals een sensor en flash glucose monitoring. Hierdoor hoeft er niet steeds geprikt te worden om te kijken wat de bloedsuikerspiegel is. Als iemand met diabetes gaat eten of als de bloedsuikerspiegel te hoog is, moet er insuline worden toegediend. Hoe veel insuline er moet worden toegediend, verschilt tussen personen. Bovendien hangt het ook af van wat er gegeten wordt, hoe veel er bewogen is en welk tijdstip van de dag het is. Door de dag heen moet er ook altijd wat insuline in het lichaam aanwezig zijn. Dit kan op twee verschillende manieren: er kan een langwerkende insuline gespoten worden of er kan een insulinepomp gebruikt worden die steeds een klein beetje insuline toedient. Een patiënt kan zelf kiezen wat hij het prettigst vindt.
Diabetes type 1 is dus een auto-immuunziekte, waarbij er helemaal geen insuline in het lichaam aanwezig is. Dit in tegenstelling tot diabetes type 2, waarbij er vaak te weinig insuline is. De symptomen van diabetes type 1 zijn afvallen, dorst en veel plassen. De behandeling bestaat uit het in de gaten houden van de bloedsuikerspiegel en het toedienen van insuline.