De organen en spieren van je lichaam hebben zuurstof en voedingsstoffen nodig om hun werk te kunnen doen. Je bloed dient als transportmiddel, het zorgt ervoor dat de juiste stoffen op de juiste plek komen, en zorgt vervolgens voor de afvoer van de ontstane afvalstoffen. In je lijf is er daarom een wijdvertakt van grote, kleinere en héél kleine bloedvaten, zodat alle spieren en organen bereikt kunnen worden. Binnen de bloedvaten stroomt het bloed. Door slagaderen wordt het bloed aangevoerd, door de aderen afgevoerd. Dat stromen van het bloed wordt mogelijk gemaakt door je hart, dat regelmatig samentrekt. We voelen en horen dat als onze hartslag, we zeggen dat ons hart ‘klopt’. Met alleen de samentrekking van het hart komt het bloed onvoldoende in beweging. Om de stroming van het bloed aan de gang te houden trekken ook de slagaderen samen. Door een slim systeem stroomt je bloed de juiste kant op. Er is in je bloedvaten dus sprake van éénrichtingverkeer.
Als we het over bloeddruk hebben, dan bedoelen we de druk die het bloed op de binnenkant van je hart, je aderen en slagaderen uitoefent. Ofwel, het gaat hier om de druk van binnenuit. Een ander, wat deftiger woord voor bloeddruk hoor je ook vaak gebruiken: tensie. De bloeddruk wordt veroorzaakt door het samentrekken van hart en slagaderen, je hartslag. Bij elke samentrekking van je hart en bloedvaten, dus bij elke hartslag, wordt het bloed door je de slagaderen gestuwd. Zonder druk zou dat bloed niet in beweging komen en zouden zuurstof en voedingsstoffen, die door het bloed vervoerd worden, je spieren en organen niet kunnen bereiken.
Precies óp het moment van samentrekken van je hart, je hartslag, is de bloeddruk het allerhoogst. We spreken hier van systolische bloeddruk, in gewone spreektaal hebben we het dan over de bovendruk. Precies op het moment vóór de hartslag is de bloeddruk het allerlaagst. De bloeddruk op dat moment wordt diastolische bloeddruk genoemd. In gewone spreektaal hebben we het dan over de onderdruk.
In een gezond lijf mag de bloeddruk niet te hoog zijn, maar ook niet te laag. Is de bloeddruk te hoog, dan kunnen er beschadigingen optreden, maar bij een te lage bloeddruk zullen de kleinste bloedvaten, de haarvaten, onvoldoende doorbloed worden. Om te weten hoe hoog de beide bloeddrukwaardes zijn, kunnen we gebruik maken van een bloeddrukmeter. Een bloeddrukmeter is eigenlijk een simpel apparaatje, dat bestaat uit een armband waarin een opblaasbaar ballonnetje zit en een manometer. Een manometer is een drukmeter. Als een arts je bloeddruk meet, zal hij ook een stethoscoop gebruiken, en dat is het apparaat waarmee hij kan luisteren naar geluiden in je lichaam. Een stethoscoop wordt bijvoorbeeld ook gebruikt om te luisteren naar je ademhaling of je hartslag.
De armband gaat om je bovenarm en wordt vastgezet, meestal heeft de armband een sluiting van klittenband, waarmee het gemakkelijker is om de band goed strak vast te maken. De opblaasbare ballon wordt vervolgens opgeblazen, vaak met een blaasbalg. Hierdoor wordt de bloedtoevoer afgekneld. Door tegelijk de polsslag te voelen kun je precies het moment bepalen dat de bloedtoevoer gestopt is. Nu wordt er uit de ballon een beetje lucht gelaten, waardoor de bloedtoevoer een beetje hersteld. Via de stethoscoop is in de slagader geluid hoorbaar. Op dit moment wordt de manometer afgelezen. De waarde geeft de systolische bloeddruk, dus de bovendruk, aan. Dan wordt langzaam de hele ballon leeggelaten en de bloedtoevoer wordt weer normaal. Met de stethoscoop wordt geluisterd, op het moment dat de geluidjes in de slagader niet meer hoorbaar zijn wordt de manometer weer afgelezen. De gevonden waarde geeft de diastolische bloeddruk weer, ofwel de onderdruk. De waardes worden uitgedrukt in millimeter kwikdruk. Afgekort zie je dan mm Hg. De letters Hg verwijzen naar het scheikundige symbool van Kwik, een metaal dat vroeger veel werd gebruikt in thermometers, barometers en medische meetapparatuur.
De bloeddruk van volwassenen en kinderen is verschillend. In een kleiner lichaam is er minder druk nodig om het bloed rond te pompen. Voor volwassenen ligt de optimale waarde rond de 120/80 mm Hg. Hierbij staat de 120 voor de bovendruk, de 80 staat voor de onderdruk. Gemiddeld ligt de bloeddruk van volwassenen normaal gesproken tussen de 120/80 mm Hg en de 140/90 mm Hg. Zit je er onder, dan heb je te maken met een te lage bloeddruk, ofwel hypotensie. Zit je er boven, dan heb je een te hoge bloeddruk, ofwel hypertensie. Een te hoge of te lage bloeddruk komt beide voor, maar hypertensie, dus een te hoge bloeddruk, zie je vaker dan hypotensie, dus een te lage bloeddruk. De arts kan bepalen of in jouw geval een hoge of te lage bloeddruk een probleem is, en wat daar dan eventueel aan gedaan kan of moet worden. Vaak kan een verandering in levensstijl helpen, bijvoorbeeld stoppen met roken of een aanpassing in je dieet. Werkt dat allemaal onvoldoende of niet snel genoeg, dan kunnen in sommige gevallen speciale medicijnen uitkomst bieden.
Het is wonderlijk je te realiseren hoeveel mensen met een gezondheidsprobleem zitten en er ook mee blijven zitten. Deels uit onkunde, deels uit gewenning, deels misschien uit angst voor de dokter. Zo zijn er heel wat mensen die hun klachten afwenden op hun leeftijd, of ze spiegelen zich aan wat anderen in de familie meemaken. Maar het is natuurlijk veel verstandiger om even langs de huisarts te gaan. Het scheelt je een heleboel gedoe en heel wat zorgen als je bepaalde klachten kunt oplossen of ze zelfs vóór kunt zijn. Heb je vaker duizelingen, zie je vlekken voor de ogen? Of heb je last van tintelingen in de vingers, hoofdpijn, pijn op de borst of kortademigheid? Of heb je gewoon twijfel of je bloeddruk te hoog of te laag is? Blijf er niet mee lopen, maar laat het bij de huisarts even onderzoeken. Soms is een enkele meting voldoende om je gerust te stellen, soms volgen er vervolgmetingen, eventueel in de vorm van een 24-uur-meting. In die 24 uur wordt je bloeddruk in de gaten gehouden zodat je precies weet of het in orde is, en welke stappen je eventueel kunt nemen om problemen voor te zijn.