kinderen op school

Wat zijn de kerndoelen van het basisonderwijs?

kinderen op schoolHet zou een slechte zaak zijn, als basisscholen zoveel vrijheid kregen in het aanbieden van leerstof, dat op het eind van groep 8 grote verschillen in aanbod en resultaat tussen de verschillende scholen zou bestaan. De wetgever heeft daarom kerndoelen ingesteld. Dit zijn doelen waar alle kinderen op het eind van de basisschool aan zouden moeten voldoen.

Leeropdracht van scholen

Om ervoor te zorgen dat kinderen die na groep 8 de basisschool verlaten zijn uitgerust met voldoende kennis en vaardigheden heeft de wetgever de kerndoelen ingesteld. Het zijn geen exact omschreven doelen, maar een breed kader dat een gevarieerd aanbod van kennis en vaardigheden moet garanderen. De scholen hebben alle vrijheid om zelf te bepalen welke didactische methoden hiervoor worden ingezet en daar zijn ze dan ook uitstekend toe in staat. Voor zover het mogelijk is moeten de kerndoelen in samenhang aan bod komen, wat op zich niet zo moeilijk te realiseren is. De reeks kerndoelen heeft in 2009 zijn laatste revisie gehad, hoewel daarna nog kleine aanpassingen zijn gedaan. Het is aan de inspectie van het onderwijs om na te gaan of de basisscholen zich inderdaad voldoende aan deze kerndoelen houden.

Indeling in domeinen

Kerndoelen komen niet geïsoleerd voor, maar zijn gegroepeerd in een aantal domeinen:

  • Mondeling taalonderwijs
  • Schriftelijk taalonderwijs
  • Taalbeschouwing, waaronder strategieën
  • Engels
  • Friese taal
  • Wiskundig inzicht en handelingen
  • Getallen en bewerkingen
  • Mens en meetkunde
  • Mens en samenleving
  • Mens en techniek
  • Ruimte
  • Tijd
  • Kunstzinnige oriëntatie
  • Bewegingsonderwijs

Invulling kerndoelen

Binnen elk domein zijn verschillende aparte kerndoelen te onderscheiden, het aantal verschilt per domein. Hieronder zie je per domein om welke kerndoelen het gaat. De kerndoelen zijn doorgenummerd van 1 tot en met 58, wat het gemakkelijker maakt er bijvoorbeeld in verhandelingen  onderwijsmethodes naar te refereren.

Mondeling taalonderwijs

1. De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.

2.De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij discussiëren

3.De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussie en in een gesprek dat informatief of opiniërend van karakter is en leren met argumenten te reageren.

Schriftelijk taalonderwijs

4. De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en instructieve teksten, waaronder schema’s, tabellen en digitale bronnen.

5. De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals; informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen.

6. De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het lezen van school- en studieteksten en andere instructieve teksten, bij systematisch geordende bronnen, waaronder digitale.

7. De leerlingen leren informatie en meningen te vergelijken en te beoordelen in verschillende teksten.

8. De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het schrijven van een brief, een verslag, een formulier of een werkstuk. Zij besteden daarbij aandacht aan zinsbouw, correcte spelling, een leesbaar handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur.

9. De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.

Taalbeschouwing, waaronder strategieën

10. De leerlingen leren bij de doelen onder ‘mondeling taalonderwijs’en ‘schriftelijk taalonderwijs’ strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen.

11. De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen regels voor het spellen van werkwoorden, regels voor spellen van andere woorden dan werkwoorden, regels voor het gebruik van leestekens.

12. De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder ‘woordenschat’vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken

Engels

13. De leerlingen leren informatie te verwerven uit eenvoudige gesproken en geschreven Engelse teksten

14. De leerlingen leren in het Engels informatie te vragen of geven over eenvoudige onderwerpen en zij ontwikkelen een attitude waarbij ze zich durven uit te drukken in die taal.

15. De leerlingen leren de schrijfwijze van enkele eenvoudige woorden over alledaagse onderwerpen.

16. De leerlingen leren om woordbetekenissen en schrijfwijzen van Engelse woorden op te zoeken met behulp van het woordenboek.

Friese taal

Uiteraard zijn de kerndoelen Fries alleen van toepassing voor dat deel van het land waar het Fries een erkende taal is.

17. De leerlingen ontwikkelen een positieve attitude ten opzichte van het gebruik van Fries door henzelf en anderen.

18. De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken Fries. Het gaat om teksten die informatie geven, plezier verschaffen, meningen of aanwijzingen bevatten over voor hen bekende onderwerpen.

19. De leerlingen leren zich naar inhoud en vorm in het Fries uit te drukken in situaties uit hun dagelijks leven waarin zij informatie vragen of geven over een onderwerp waarmee zij vertrouwd zijn.

20. De leerlingen leren informatie te verwerven uit teksten in het Fries in frequent voorkomende teksttypen (zoals artikelen in jeugdrubrieken, liedjes, verhalen

21. De leerlingen leren eenvoudige teksten in het Fries te schrijven over alledaagse onderwerpen met het doel met anderen over die onderwerpen te communiceren.

22. De leerlingen verwerven een woordenschat van frequent gebruikte Friese woorden en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden.

Wiskundig inzicht en handelingen

23. De leerlingen leren wiskundetaal gebruiken

24. De leerlingen leren praktische en formele reken- wiskundige problemen op te lossen en redeneringen helder weer te geven

25. De leerlingen leren aanpakken bij het oplossen van reken-wiskundeproblemen te onderbouwen en leren oplossingen te beoordelen.

Getallen en bewerkingen

26. De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, kommagetallen, breuken, procenten en verhoudingen op hoofdlijnen te doorzien en in praktische situaties mee te rekenen.

27. De leerlingen leren de basisbewerkingen met gehele getallen in elk geval tot 100 snel uit het hoofd uitvoeren, waarbij optellen en aftrekken tot 20 en de tafels van buiten gekend zijn.

28. De leerlingen leren schattend tellen en rekenen.

29. De leerlingen leren handig optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.

30. De leerlingen leren schriftelijk optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen volgens meer of minder verkorte standaardprocedures.

31. De leerlingen leren de rekenmachine met inzicht te gebruiken.

Mens en meetkunde

32. De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen op te lossen.

33. De leerlingen leren meten en leren te rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid, en temperatuur.

Mens en samenleving

34. De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid van henzelf en anderen.

35. De leerlingen leren zich redzaam te gedragen in sociaal opzicht, als verkeersdeelnemer en als consument.

36. De leerlingen leren hoofdzaken van Nederlandse en Europese staatsinrichting en de rol van de burger.

37. De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen.

38. De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen, en ze leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.

39. De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu.

Mens en techniek

40. De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving

41. De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen.

42. De leerlingen leren onderzoek doen aan materialen en natuurkundige verschijnselen, zoals licht, geluid, elektriciteit, kracht, magnetisme en temperatuur.

43. De leerlingen leren hoe je weer en klimaat kunt omschrijven met behulp van temperatuur, neerslag en wind.

44. De leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik.

45. De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren.

46. De leerlingen leren dat de positie van de aarde ten opzichte van de zon, seizoenen en dag en nacht veroorzaakt.

Ruimte

47. De leerlingen leren de ruimtelijke inrichting van de eigen omgeving te vergelijken met die in omgeving elders, in binnen en buitenland, vanuit de perspectieven landschap, wonen, werken, bestuur, verkeer, recreatie, welvaart, cultuur en levensbeschouwing. In ieder geval wordt daarbij aandacht besteed aan twee lidstaten van de Europese Unie en twee landen die in 2004 lid werden, de Verenigde Staten en een land in Azië, Afrika en Zuid-Amerika.

48. Kinderen leren over de maatregelen die in Nederland genomen worden/ werden om de bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken.

49. De leerlingen leren over de mondiale ruimtelijke spreiding van bevolkingsconcentraties en godsdiensten, van klimaten, energiebronnen en van natuurlandschappen zoals vulkanen, woestijnen, tropische regenwouden, hooggebergten en rivieren.

50. De leerlingen leren omgaan met kaart en atlas, beheersen de basistopografie van Nederland, Europa en de rest van de wereld en ontwikkelen een eigentijds geografisch wereldbeeld.

Tijd

51. De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige historische bronnen en leren aanduidingen van tijd en tijdsindeling te hanteren.

52. De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken; jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen; Holocaust; televisie en computers. De vensters van de canon van Nederland dienen als uitgangspunt ter illustratie van de tijdvakken.

53. De leerlingen leren over de belangrijke historische personen en gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis en kunsten die voorbeeldmatig verbinden met de wereldgeschiedenis.

Kunstzinnige oriëntatie

54. De leerlingen leren beelden, taal, muziek, spel en beweging te gebruiken om er gevoelens en ervaring mee uit te drukken en om er mee te communiceren.

55. De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren.

56. De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed.

Bewegingsonderwijs

57. De leerlingen leren op een verantwoorde manier deelnemen aan de omringende bewegingscultuur en leren de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen ervaren en uitvoeren.

58. De leerlingen leren samen met anderen op een respectvolle manier aan de bewegingsactiviteiten deelnemen, afspraken maken over het reguleren daarvan, de eigen bewegingsmogelijkheden inschatten en daarmee bij activiteiten rekening houden.

Kerndoelen, hoe nu verder?

De kerndoelen zijn, dat heb je kunnen zien, breed geformuleerd. Ze geven richting aan het leerstofaanbod. Specifieke, gedetailleerde doelen tijdens het proces, of einddoelen voor het eind van de basisschool zijn niet ingevuld. De kerndoelen zorgen voor een stevig kader, de exacte invulling ervan wordt aan het onderwijs zelf overgelaten. Dat maakt dat scholen keuzevrijheid hebben om het onderwijs in te richten en vorm te geven zoals zij dat zelf het beste vinden. Scholen hebben ook de vrijheid om de meest geschikte materialen te kiezen en werkvormen in te zetten waarmee zij vinden dat kinderen het meest optimaal tot leren komen.

Bijstellingen en aanvullingen

De versie van de kerndoelen die in 2009 werd vastgesteld gaf belangrijke duidelijkheid. Toch is geoordeeld dat de kerndoelen bijvoorbeeld in het domein ‘tijd’, wat vroeger het vak ‘geschiedenis’ werd genoemd, onvoldoende recht deden aan de geschiedenis van Nederland. Een speciale commissie heeft daarom ‘de Canon van Nederland’ opgesteld, met een vijftigtal tijdvensters die binnen het basisonderwijs aan bod zouden moeten komen. Aan kerndoel 52 is daarom in 2010 de zin 'De vensters van de canon van Nederland dienen als uitgangspunt ter illustratie van de tijdvakken.' toegevoegd.
Ook kerndoel 38 werd gewijzigd. In 2012 is daar expliciet de zin 'leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit' aan toegevoegd.

Bijstellingen en aanvullingen: Rekenen en taal

Om het onderwijs in rekenen en taal strakker te formuleren is de nota ‘Referentiekader doorlopende leerlijnen taal en rekenen’ opgesteld. Deze nota geldt voor álle leerlingen van basisonderwijs tot en met het hoger onderwijs, en gaat dus een heel stuk verder dan alleen het basisonderwijs. Er is in referentieniveaus precies vastgelegd welke kennis en vaardigheden kinderen moeten hebben op het gebied van Nederlandse taal en op het gebied van rekenen en wiskunde.






                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                   

Auteur: JvG
Aantal keer gelezen: 4679x
Toegevoegd: 11-10-2016 12:47
Gewijzigd: 12-10-2016 17:30

Relevante links

Categorieën

Er zijn reeds 3740 artikelen toegevoegd op deze website.
De copyrights van infobron.nl zijn van toepassing!